Spier-skeletstelsel – skelet
Skelet
Alle botten vormen het skelet of geraamte. Veel van die botten kunnen goed bewegen. Maar dat kunnen ze niet vanzelf, daar zorgen de spieren en gewrichten voor. Je kunt bewegen en rechtop staan en zitten, omdat het skelet tegelijk sterk en flexibel is.
Functies skelet
Het skelet heeft verschillende functies:
• Het skelet geeft steun, vorm en stevigheid aan het lichaam.
• Het skelet beschermt de inwendige organen, zoals de schedel de hersenen, de ruggenwervels het ruggenmerg en de borstkas het hart en de longen.
• De botten van het skelet bieden aanhechtingsplaatsen voor de spieren.
• Het spier-skeletstelsel zorgt er voor, dat je lichaam kan bewegen.
• De botten hebben beenmerg, waarin bloedcellen aangemaakt kunnen worden.
Schedel
De afzonderlijke botdelen zijn met elkaar vergroeid. Op de plekken, waar de botten aan elkaar vastzitten, zitten gekartelde lijnen, de schedelnaden. Bij een pasgeboren baby zijn de botdelen van het schedeldak nog niet volgroeid en zit er ruimte tussen. De plaatsen, waar nog geen bot zit, voelen van buiten zacht aan en heten de fontanellen. Als een kind ongeveer 1,5 jaar oud is, dan zijn de fontanellen dichtgegroeid.
Ruggengraat of wervelkolom
De ruggengraat of wervelkolom is de centrale as van het lichaam en bestaat uit losse wervels. De losse wervels kunnen ten opzichte van elkaar een klein beetje bewegen. Ze zorgen ervoor dat de rug goed kan buigen. Tussen de wervels zitten stukjes kraakbeen, de tussenwervelschijven. Deze zijn zachter dan bot, maken de bewegingen tussen de wervels mogelijk en dienen als schokdempers. In de wervelkolom zitten twee S-vormige bochten boven elkaar. Deze dubbele S-vorm maakt de wervelkolom soepel en werkt als een schokbreker. Bij een sprong vangt de wervelkolom op deze manier de schok soepel op, zodat de schok de hersenen niet bereikt.
De onderste wervels zijn vergroeid tot twee botten: het heiligbeen en het staartbeen.
Borstkas
De borstkas beschermt het hart en de longen en is stevig door de botten. De borstkas bestaat uit ribben, borstwervels en het borstbeen. De ribben zitten aan de achterkant aan een borstwervel vast en de meeste ribben zitten aan de voorkant aan het borstbeen vast. Het uiteinde van de ribben aan de voorkant is van kraakbeen. De twee onderste paar ribben zitten niet aan het borstbeen vast. Het zijn zwevende ribben.
Schoudergordel
De schoudergordel bestaat uit de twee schouderbladen en de twee sleutelbeenderen. De schoudergordel verbindt de beide opperarmbotten met de romp. De schouderbladen liggen losjes op de achterkant van de borstkas, zodat de armen naar alle kanten kunnen bewegen.
Bekkengordel
De bekkengordel bestaat uit de twee heupbeenderen en het heiligbeen. Elk heupbeen bestaat uit drie vergroeide botten: het darmbeen, het zitbeen en het schaambeen. Het heiligbeen zit hier stevig tussen geklemd. De bekkengordel is heel sterk en ondersteunt het lichaam bij het zitten, staan, lopen en springen.
Ledematen
De ledematen zijn de botten van de armen en benen. De delen van de arm zijn de bovenarm, de onderarm en de hand.
Het bot in de bovenarm heet het opperarmbeen. In de onderarm zitten twee botten: het spaakbeen en de ellepijp. Het spaakbeen ligt aan de kant van de duim en heeft bij de pols een breed uiteinde. De ellepijp ligt aan de kant van de pink en vormt bovenaan de punt van de ellenboog. De hand bestaat uit handwortelbeentjes, middenhandsbeentjes en vingerkootjes. Elke vinger heeft drie vingerkootjes, met uitzondering van de duim die er twee heeft.
De delen van het been zijn het bovenbeen, het onderbeen en de voet. In het bovenbeen zit het dijbeen, het langste bot van je lichaam. Het onderbeen bevat het scheenbeen en het dunnere kuitbeen. De voet heeft – net als de hand – botjes: voetwortelbeentjes, middenvoetsbeentjes en teenkootjes. Eén voetwortelbeen, het hielbeen, is heel groot; dat is de hiel. Elke teen bezit drie teenkootjes, met uitzondering van de grote teen, die er twee heeft.