Spier-skeletstelsel – botten

Botten
De buitenkant van een bot is hard en stevig, maar de binnenkant van het bot is poreuzer en zachter.
Bot is, na tandbeen, het hardste lichaamsweefsel. Samen met het kraakbeen vormt het botweefsel de steun voor je lichaam en beschermt de achterliggende weke delen van je lichaam.

Functies botten
Botten zijn cruciaal voor het menselijk lichaam en hebben een skeletfunctie, een beenmergfunctie en een metabole functie.
• De skeletfunctie is, dat de botten het skelet vormen en de inwendige organen beschermen, vorm aan het lichaam geven, lichaamsbewegingen mogelijk maken en het lichaam in de ruimte bewegen. De botten in het skelet worden door pezen en banden bijeengehouden. De botten vormen met het kraakbeen, gewrichten en spieren het spier-skeletstelsel. In het spierstelsel zorgen de spieren en banden met de gewrichten en botten ervoor, dat je je lichaam kunt bewegen.
• De beenmergfunctie is de aanmaak van bloedcellen in het beenmerg van botten.
• Bij de metabole functie dienen de botten als opslagplaats voor onder andere calcium en fosfaten. Het bindweefsel in het bot zorgt voor een netwerk van zeer fijne kanaaltjes in het bot, waardoor het bloed, lymfevaten en zenuwen tot in het bot komen. Bot is levend weefsel en bestaat vooral uit bindweefsel en mineralen. Mineralen, zoals calcium, zorgen voor versteviging van het bindweefsel in het lichaam.

Vorming nieuw bot 
In de baarmoeder begint het aanmaken van botten en het vormen van een skelet. Bij de geboorte bestaan de botten van een baby nog voor een groot gedeelte uit kraakbeen. Aan beide kanten van de groeischijf tussen schacht en uiteinde van het been wordt kraakbeen afgebroken en door botweefsel vervangen. Er wordt ook nieuwe kraakbeenmassa gevormd, zodat de lengtegroei mogelijk is. Het bot vervangt het kraakbeen op de uiteinden van de lange pijpbeenderen.  De diktegroei van het bot gebeurt via het beenvlies. De vorm van het bot bepaalt hoe het wordt aangemaakt. De verbening en de lengtegroei van de botten gaan door tot na de pubertijd.
Platte botten worden anders gevormd dan lange pijpbeenderen.
Platte botten worden gevormd uit een laagje bindweefsel, dat we een vliesje noemen. Op dit vliesje zitten botvormende cellen (osteoblasten), die starten met het aanmaken van onverkalkt en zacht bot. Het bot wordt daarna harder door de toevoeging van kalkzouten (endesmale botvorming).
Pijpbeenderen worden gevormd vanuit het kraakbeen. In de baarmoeder wordt eerst een skelet gevormd van kraakbeen. Hieromheen wordt een laagje bot gevormd door de botvormende cellen (osteoblasten). Het laagje bot om het kraakbeen werkt als een mal, omdat het kraakbeen omgezet wordt naar bot (enchondrale botvorming).

Opbouw van bot
Een bot is opgebouwd uit verschillende lagen:
• een compacte of corticale botlaag (schorslaag).
Het stevige bindweefsel zorgt voor deze dichte harde buitenste laag van het bot. In de compacte botlaag organiseren de bloedvaten, zenuwen en osteocyten zich zo, dat de kanalen van Havers ontstaan. De kanalen van Havers bestaan uit een arterieel en veneus bloedvat en een zenuwvezel met daaromheen concentrische ringen van beenweefsel (een osteon). De concentrische ringen beenweefsel staan loodrecht op elkaar en worden lamellen genoemd. Door de lamellen is de compacte of corticale botlaag zeer sterk. De kanalen van Havers zijn middels horizontale kanalen met elkaar verbonden. De compacte botlaag bevat botcellen, eiwitten en mineralen, zoals calcium, en zit om het middenstuk van het bot heen, de mergholte.
• het botvlies of bindweefselvlies (periost).
Het compacte bot is omgeven door een sterk botvlies (bindweefselvlies of het periost). Het botvlies (bindweefselvlies) voorziet het botweefsel van bloed en is voorzien van bloedvaten, lymfevaten en zenuwen. De bloedvaten en zenuwen dringen de compacte of corticale botlaag binnen en worden omringd door osteocyten. Het botvlies bestaat twee lagen:
– de binnenste botvormende laag, die tegen het bot aanligt. Deze botvormende laag bevat veel botvormende cellen (osteoblasten) en bot afbrekende cellen (osteoclasten). De vervanging van botweefsel wordt remodellering genoemd.
– de buitenste laag bestaat uit een netwerk van trekvaste vezels, die zorgen voor de bescherming van het bot. Op deze laag zitten de pezen, spieren en banden vast.
• een sponsachtig of trabeculair bot (diafyse).
Een sponsachtig of trabeculair bot (diafyse) zit in de schacht van het bot. Onder de laag van compact bot zit het sponsachtige bot, dat veel luchtiger is dan het compacte bot. Hierin zitten gaatjes, net als bij een spons. Tussen het sponsachtige bot door zit het beenmerg. Rondom het beenmerg ligt een dunne laag van bindweefsel, het endost.
• het botuiteinde.
Dit stuk bestaat uit sponsachtig beenweefsel, dat is bedekt met kraakbeen aan het uiteinde, en maakt deel uit van het gewricht.
• de epifyse (groeischijf).
De epifyse (groeischijf) zorgt binnen in het botuiteinde voor de groei van het bot.

Bindweefsel bij bot
Het bindweefsel van het bot bestaat onder andere uit collageenvezels en calciumfosfaatkristallen. De collageenvezels vormen een netwerk, waarbinnen de botcellen liggen. De botcellen zetten vervolgens de calciumfosfaatkristallen af in een cirkel rondom elke cel. De collageenvezels zorgen ervoor dat het bot niet kan uitrekken, terwijl de calciumfosfaatkristallen voorkomen dat het bot samen gedrukt kan worden, als er grote krachten druk op uitoefenen.
Het bindweefsel van het bot kan zich aanpassen, want als je geregeld beweegt en het bot zwaarder belast wordt, wordt het bot dikker en steviger. Beweeg je niet of te weinig, dan wordt het bot gaandeweg dunner en kan sneller breken.

Beenmerg
Een sponsachtig of trabeculair bot (diafyse) zit in de schacht van het bot. In het sponsachtige bot zitten gaatjes, net als bij een spons. Tussen het sponsachtige bot door zit het beenmerg. In dit beenmerg met vet- en bloedvormend weefsel worden de bloedcellen aangemaakt. Rondom het beenmerg ligt een dunne laag van bindweefsel, het endost.
Bij de geboorte zijn alle botten gevuld met rood beenmerg. Bij het ouder worden, wordt dit rode beenmerg grotendeels vervangen door geel of vettig beenmerg. Bij volwassen mensen zit het rode beenmerg vooral nog in het dijbeen, de ribben, de wervels en de heupbeenderen. In het rode beenmerg worden bloedcellen aangemaakt. In het gele beenmerg slaat het lichaam vooral vetzuren op.

Verschillende vormen van botten
• De pijpbeenderen (spaakbeen, ellepijp, scheenbeen, dijbeen). Deze slanke beenderen bestaan uit een schacht (het middengedeelte) dat meestal gevuld is met geel beenmerg. Aan de uiteinden zitten bredere stukken die de kop of kom van een gewricht vormen. In deze uiteinden zit meestal rood beenmerg.
• De korte beenderen (handwortelbeentje, voetwortelbeentje).
• De platte beenderen (ribben, borstbeen, schedelbeen). Bij deze botten liggen de buitenlagen dicht tegen elkaar aan.
• De onregelmatige beenderen (de wervellichamen, zoals kaak, tanden, wervels).
• De sesambeenderen. Een sesambeen is een bot, dat zich bevindt in het verloop van een pees (knieschijf, botjes in handen en voeten).

Botverbindingen
Botten zijn op verschillende manieren met elkaar verbonden en het soort verbinding bepaalt de beweeglijkheid van het lichaam.
• Botweefselverbinding.
De botweefselverbinding verbindt twee botten met botweefsel, bijvoorbeeld de delen van de schedel, die aan elkaar vergroeid zijn.
• Kraakbeenweefselverbinding.
De kraakbeenweefselverbinding verbindt twee botten met kraakbeenweefsel, bijvoorbeeld de overgang van het borstbeen naar de ribben.
• Bindweefselverbinding.
De bindweefselverbinding verbindt twee botten met bindweefsel, bijvoorbeeld de overgang tussen het darmbeen en het heiligbeen (het SI-gewricht).
• Gewricht.
Bij het gewricht kunnen twee botten ten opzichte van elkaar bewegen en dit is de bot verbinding, die het meeste voorkomt in ons lichaam (synoviale gewrichten).