Osteoporose – risicofactoren

Risicofactoren

Er zijn veel factoren, die je risico verhogen op het ontwikkelen van osteoporose (botontkalking). Het herkennen van je risicofactoren is belangrijk, zodat je osteoporose kunt proberen te voorkomen of te laten behandelen, voordat het erger wordt.

Risicofactoren voor osteoporose

• als je rookt.
• als je alcohol drinkt: meer dan twee glazen per dag.
• als je een sedentaire (inactieve) levensstijl hebt met te weinig dagelijkse lichaamsbeweging of immobiliteit door ziekte.
• als je overdag niet voldoende buiten bent (gebrek aan zonlicht).
• als je lage calcium- en vitamine D-waarden hebt door een lage inname in je tienerjaren en 20-er jaren of onvoldoende absorptie in je darmen. Een vitamine D-tekort is een groot risico voor het krijgen van osteoporose, omdat vitamine D nodig is voor de opname van calcium uit voedsel. Vitamine D zit in margarine, boter, melk, eieren en vette vis en je lichaam maakt ook vitamine D aan, wanneer je buiten bent. Als je niet veel tijd buiten of in de zon doorbrengt of als je een donkere huid hebt, dan heb je mogelijk extra vitamine D nodig. Calcium zit in voeding (zuivel, groenten, noten, peulvruchten).
• als je gemakkelijk valt, bijvoorbeeld als je het afgelopen jaar méér dan één keer gevallen bent en niet probeert daar iets aan te veranderen, bijvoorbeeld door een valpreventie training.
• als je een eerdere botbreuk (fractuur) hebt gehad vanwege een letsel, met name na de leeftijd van 50 jaar.
• als je een wervelinzakking hebt.
• als je tenger bent en smal gebouwd.
• als je een laag lichaamsgewicht hebt: minder dan 60 kg of een BMI lager dan 20.
• als je de eetstoornis anorexia nervosa of boulimia hebt.
• als je een vader of moeder hebt, die eerder een heup heeft gebroken.
• als veel mensen in je familie osteoporose hebben.
• als je een vervroegde overgang hebt of als bij je de eierstokken zijn verwijderd.
• als je een te lage hoeveelheid geslachtshormonen hebt, voornamelijk oestrogeen bij vrouwen (menopauze). Dit hormoon oestrogeen is belangrijk voor het bouwen van nieuw botweefsel. Na de overgang gaan botontkalking en afbraak van botten dus sneller. De niveaus van oestrogeen kunnen worden verhoogd.
• als je nog nooit zwanger bent geweest, dan heb je ook een hoger risico op het ontwikkelen van osteoporose.
• als je een leeftijd hebt van meer dan 60 jaar of in de menopauze bent.
• als je een darmaandoening hebt, zoals chronische ondervoeding, malabsorptie, coeliakie.
• als je slecht werkende nieren hebt.
• als je levercirrose hebt.
als je een orgaantransplantatie hebt gehad.

Als je bepaalde medicijnen gebruikt, die van invloed zijn op de calcium- (kalk) en/of fosfaat-huishouding van je lichaam:
• als je corticosteroïden, zoals de werkzame stof prednison, gebruikt.
• als je een te veel aan vervanging voor het schildklierhormoon gebruikt bij het inname van medicijnen voor een trage schildklierfunctie of hypothyreoïdie.
• als je heparine (bloedverdunner) gebruikt.
• als je slaap- of kalmeringstabletten of antidepressiva gebruikt.
• als je bepaalde medicijnen gebruikt, zoals antidepressiva, anti-epileptica en anti-hormonale therapie bij borst- en prostaatkanker.

Secundaire osteoporose

Je hebt secundaire osteoporose, als je daarnaast een andere chronische ziekte hebt. Het verloop van die onderliggende ziekte bepaalt hoe je secundaire osteoporose zich ontwikkelt. Met reumatoïde artritis (RA) heb je twee maal zoveel kans op osteoporose als een gezond persoon. Waarschijnlijk geldt dit ook als je axiale SpA, artritis psoriatica of systemische lupus erythematodes (SLE) hebt. Chronische aandoeningen, die kunnen leiden tot secundaire osteoporose, zijn:
• Diabetes mellitus type 1.
• een darmaandoening, zoals de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa.
• COPD (longen).
• het syndroom van Cushing (endocriene hormonale ziekte).
• schildklieraandoeningen – hyperthyreoïdie, hyperparathyreoïdie (endocriene hormonale ziekten).
• een stofwisselingsziekte, die de aanmaak van botten verstoort.
• osteogenesis imperfecta, een botziekte.
axiale spondyloartritis (Axiale SpA).
systemische lupus erythematodes (SLE).
artritis psoriatica.
reumatoïde artritis (RA).

Help mee